Het nestkastje is ook mee verhuisd en siert onze nieuwe woonplek. Na een poosje het nestkastje verkend te hebben besluit het pimpelmeesjespaar er hun thuis van te maken. Wat een bedrijvigheid! Na de kunst van het bouwen – zonder bestek en bouwvergunning - komt de fase van broeden en voeden. Van ’s morgens vroeg tot schemertijd vliegen de ouders af en aan om hun jongen met rupsjes te voeden. Na twee weken zijn de jongen zó groot dat het ouderpaar het kastje niet meer in kan om te voeden, maar worden de rupsjes bij de deur afgeleverd. Ik zie het moment komen dat de jongen uit zullen vliegen, de helft van hun lijfje hangt al buiten en ja hoor, de volgende ochtend zijn ze gevlogen. Het is stil in de tuin…
De pimpelmeesjes zetten me aan het denken: wat is nu hun thuis? Je zou zeggen: het nestkastje, maar dat hangt er nu verloren bij. Daar ligt dus niet hun bestemming. Nee, die ligt in het uitvliegen, het leven ontdekken en zingen zoals het gebekt is.
Dat een vogel niet voor een kooi bestemd is, is een open deur. En toch… als een vogel jaren in een kooitje heeft geleefd en je zet de deur open om het naar buiten te laten vliegen, dan blijft het stijf op het stokje zitten. In eerste instantie kiest het voor veiligheid in plaats van vrijheid. Begrijpelijk. Nu komt zijn gevangenis van binnenuit, nu is het zijn eigen angst met z'n verlammende uitwerking die hem gevangen houdt. Tóch zal de roep van de vrijheid het winnen, de vogel zal door zijn angst heen gaan en risico nemen door zijn vleugels uit te slaan en zijn bestemming te ontdekken. Het gefluit is niet van de lucht, dit is thuiskomen.
Er valt nog meer te zeggen over 'thuis', dat bewaar ik voor de volgende keer.